Hoewel zij relatief laat debuteerde - op 47-jarige leeftijd met de verhalenbundel Op de rug gezien - heeft Margriet de Moor inmiddels een rijk en tintelend oeuvre opgebouwd dat in vele talen is vertaald en hooglijk is geprezen. Maar wonderlijk genoeg is het in Nederland nog nooit met een oeuvreprijs bekroond. Het korte verhaal is voor haar altijd een wezenlijk genre geweest. Ze beschouwt het als niet minder noodzakelijk dan haar romans. 'Want van alle literaire vormen', noteerde De Moor in 1995 in haar bundel Ik droom dus, 'is het verhaal het meest geschikt om mee te spelen en experimenteren in het verbijsterend dubbelzinnige gebied van de feiten en de woorden.'
In het openingsverhaal van haar nieuwe verhalenbundel Meneer en mevrouw God ligt Joseph Haydn in bed te sterven, terwijl de troepen van Napoleon de stad Wenen om hem heen in puin schieten. Maar het gebulder en geratel, de ontploffingen en inslaande kanonskogels deren de oude componist niet. Zachtjes begint spookmuziek in zijn hoofd te flemen, zielenstemmen klinken in hem op en voor zijn geestesoog verschijnen schimmen van het verleden.
De vorm van het openingsverhaal weerspiegelt de compositie van de hele bundel: een symfonie van het geheugen, waarin losse herinneringen en fantasieën vloeiend en welluidend in elkaar overgaan of op elkaar botsen. Toch heeft elk verhaal een eigen vorm en toon, en is vanuit een ander perspectief geschreven.
Voor wie het werk van De Moor kent, bevat Meneer en mevrouw God een web van verwijzingen. Als Joseph Haydn op zijn sterfbed terugdenkt aan hoe hem als 12-jarig jongetje door zijn koordirigent in de Stephansdom werd verteld dat hij zich zou moeten laten castreren om zijn engelenstem te behouden - een historisch gegeven: de vader van Haydn voorkwam het ternauwernood - denk je óók onmiddellijk aan De virtuoos, haar roman over de liefde van een Napolitaanse aristocrate voor een castraatzanger in de 18de eeuw.
De Moor werd als musicus opgeleid, studeerde aan het conservatorium en heeft een indrukwekkende kennis van de muziekgeschiedenis en de levens van de grote componisten. Maar wat vooral treft is haar eigen compositorische vermogen en de muzikaliteit van haar stijl. Ze is geen ouderwetse historische verteller die zich verliest in de feitjes of archaïsmen, ze tekent scènes uit waarin je je als lezer moet verliezen. De tijd van toen is in haar verhalen heel vanzelfsprekend de tijd van nu. Je ziet haar personages voor je en beweegt als vanzelf met ze mee.
In het tweede verhaal komen een man en een vrouw poseren voor Rembrandt, de held van De Moors roman De schilder en het meisje, waarin Rembrandt overigens nadrukkelijk níét bij naam wordt genoemd.
'Wie moeten we zijn?', roept de vrouw in pure verbazing uit in De rode jurk als ze in het atelier van de oude, brommerige schilder zijn wonderbaarlijke garderobe aanschouwt. 'Een huwelijkspaar', zegt Rembrandt - die net zijn eigen vrouw aan de pest heeft verloren - en trekt een rode jurk tevoorschijn. Haar man krijgt een diepgouden kostuum aan. Zij gaat op zijn linkerknie zitten, hij legt zijn rechterhand teder op haar buik. Zij haar hand op de zijne. Eindeloos is Rembrandt bezig met hun handen.
Hier zijn we getuige, voor wie het nog niet doorhad, van het ontstaan van het schilderij dat eeuwen bekend stond als Het Joodse bruidje en waarvan we inmiddels weten dat Rembrandt het verhaal van Isaak en Rebekka erop heeft verbeeld. 'De leukste date uit de Bijbel, en dan nog wel eentje van een getrouwd stel.'
Pas in een later stadium zal Rembrandt het paleis en de uit zijn raam spiedende koning Abimelech van het schilderij hebben afgesneden - en bleef alleen het portrait historié van Isaak en Rebekka over. In De rode jurk komt het echtpaar maanden na het poseren terug op het atelier om het resultaat te bekijken. Ze schrikken. Rembrandt heeft alles naar zijn hand gezet. Ze herkennen zichzelf niet meer. Toch zijn ze het. 'Poseren, weet ik sindsdien, is je laten bedwelmen door je eigen dromen omgeven door die van de schilder.'
Margriet de Moor kijkt als een schilder, en schrijft als een componist. Het klinkt misschien ingewikkeld en abstract, die verwijzingen naar de parallelle werelden van de kunst, de muziek, de Bijbel en haar eigen werk. Maar dat zijn de verhalen in Meneer en mevrouw God toch niet. Ze zijn juist verrassend helder, concreet en vanzelfsprekend.
Zo luidt haar versie van het verhaal van Judith en Holofernus eenvoudigweg Hoofd afhakken. En de schepping van de aarde, het wikken en wegen over het lot van de mensen, beschrijft zij in een alledaagse, frivole scène: meneer en mevrouw God liggen samen in bed.
'Laat op de avond, toen het leeslampje uit was, sprak God tegen zijn vrouw: ''t Bevalt me niet.'
Ze draaide zich op haar zij, legde haar hand op zijn buik, dacht: o nee hè, niet weer, en suste: 'Ga nou maar slapen."
Margriet de Moor verbeeldt het hemelse aards, en het aardse hemels. In verschillende verhalen keert ze terug naar Noordwijk aan Zee. Ze schetst het dorp van haar jeugd op melancholieke wijze, het grote gezin van tien kinderen waarin zij opgroeide, haar vader, het hoofd van de katholieke ulo. De plek waar zij in de oorlogswinter van 1941 werd geboren vestigde in haar een eeuwig verlangen naar zee.
Maar Noordwijk is óók het dorp dat zij als schrijver exploiteert. Het vertrouwde decor om haar verbeelding de ruimte in te geven. Niet voor niets gaat de schrijver in het verhaal Mooi met haar zusje naar het strand bij Zuid. Het is de plek waar haar roman Eerst grijs dan wit dan blauw begint. 'Als het gaat om de strijd tussen mooi en lelijk zal de kunst het wel altijd van de werkelijkheid winnen.'
Zo is het in elk geval in de mooie verhalen van Margriet de Moor.
****
De Bezige Bij; 160 pagina's; € 23,99.
Verberg tekst